Toen het heilige land van Palestina en Jeruzalem tijdens de 11de eeuw door de Turken bezet werd, riep de paus Urban II de ridders uit West-Europa op om het land te helpen bevrijden. Aangespoord door deze oproep haastten ook vele edele lui uit het Eifelgebied zich naar het Midden-Oosten. Als teken van verbondenheid liet men op de schouder van de gevechtsuitrusting een rood kruis opnaaien. Het begin van de periode van de kruistochten. Uit die tijd stamt ook volgende legende van
‘Het einde van de Tempeliers van Blankenheim’
De kruisvaarders hadden al enkele successen geboekt in het heilige land waarbij waardevolle schatten werden buitgemaakt (goud, zilver, zijde, fluweel). Toen een groep zich verzamelde in de stad Akka besloot men een orde op te richten, de Orde van de Tempeliers. Onder hen waren ook een hele schare uit Blankenheim. Zij keerden terug naar hun dorp beladen met een rijke oorlogsschat. Om zichzelf wat rust te gunnen na die vermoeiende kruisvaarttochten lieten ze een burcht bouwen waar ze zouden wonen. Aan het hoofd van de Tempeliers van Blankenheim stond een vroom en goedhartig man die heel geliefd was. Niet in het minst door de minstbedeelden die elke dag aan de poort stonden van de burcht en daar in hun noden werden voorzien. Dat de tempeliers daar resideerden, leverde tegelijk ook een bescherming tegenover vijandelijkheden van allerlei aard. Zo kende Blankenheim vele jaren van rust, orde en zekerheid.
Maar dat veranderde mettertijd toen een andere generatie tempeliers aan de macht kwam. Die was minder genereus van aard. Men had nog enkel oog voor zichzelf waardoor de armere bevolkingsgroep telkens van een kale reis terugkeerde nadat ze aan de poort van de burcht hadden gebedeld. Erger nog, men moest toezien dat de bijtgrage honden, die de tempeliers aan de ingang ter verdediging hadden gepositioneerd, hen niet te pakken kregen. Toen het geld op was, legde de orde aan de inwoners hoge heffingen op. Of ze gingen in de naburige kastelen en kloosters gaan roven om hun levensstandaard te blijven onderhouden. Tot een aantal van de bestolen inwoners het welletjes vond en besloot om de tempeliers een lesje te leren.
Die laatsten hadden vlug nog hun waardevolle spullen in de kelders verstopt en lieten die bewaken door bloeddorstige honden. De gevechten waren hevig. Net op het hoogtepunt barste een indrukwekkend onweer los. De bliksemschichten verlichten telkens de donkere hemel. Een van die bliksems sloeg in op de toegangspoort van de burcht. Bij de val van één der brandende balken werd de opperbevelhebber van de tempeliers dodelijk getroffen. De Orde was verslagen. De volgende morgen bleef er van de eens zo machtige burcht niks meer over dan rokende puinresten. Uit de diepte hoorde men wild geblaf ... Op die plek lopen er vandaag nog steeds wilde honden rond. Zij bewaken er nog steeds de toentertijd verborgen schatten, zo wil de legende ons doen geloven.