Er waren al enkele proefopgravingen geweest, maar de echte aanzet kwam van een Duits-Amerikaanse zakenman Heinrich Schliemann. Liefst negen lagen werden door hem en zijn medewerkers blootgelegd. De oudste (Troje I) moet dateren uit 3600 v.C. wat onwaarschijnlijk lang geleden is. Toen Homerus over Troje schreef moet dat ten tijde van Troje VI of VII zijn geweest. Toen de ‘jongste’ laag haar geheimen prijsgaf, bleek dat toen de stad in Romeinse handen moet zijn geweest. Tijdens de 13de eeuw was Troje niets meer dan een gewone nederzetting in de Byzantijnse regeerperiode. Daarna bleef Troje verlaten, tot Schliemann dus met zijn truweel begon te graven naar de geschiedenis van de stad.
Maar de onzorgvuldigheid waarmee de brave man tewerk ging zou veel van de oudheidkundige pracht doen verloren gaan. Hij had ook plakkerige handen want een deel van de Schat van Priamus bestaande uit sierraden (koper, zilver, goud) ‘verhuisde’ naar Berlijn. Tijdens de nadagen van de Tweede Wereldoorlog werden ze daar buit gemaakt door het Rode Leger. Plots doken de lang verloren gewaande kostbaarheden op in Moskou in 1993. Ze zijn daar nog steeds te bewonderen in het Poesjkinmuseum al is intussen een getouwtrek ontstaan wie de rechtmatige eigenaar is.